woensdag 3 juni 2009

Toeval

“Mama, waarom ben jij wit?” Anthony weet het antwoord al lang, maar hij wil gewoon even mijn aandacht, en dat mag. “Nou manneke, omdat ik in Nederland ben geboren en mijn papa en mama ook wit zijn. En jij bent in Zuid-Afrika geboren uit een bruine moeder en een bruine vader.” Hij knikt. “Eigenlijk wil ik ook een bruine papa en mama.” Maar voordat ik hier iets adoptief verantwoords op heb bedacht, krijg ik twee armpjes om m’n nek. “Maar ik vind jullie tóch de liefste.”

Gelukkig maar. Want jij hebt er ook niet voor gekozen om bij ons te komen. Dat is toeval geweest, je lot, je levensloop. Al ben ik er tegelijkertijd volledig van overtuigd dat het zó heeft moeten zijn, en niet anders.

Maar waar je wordt geboren, daar heb je niets over te zeggen. De een komt ter wereld in een golfplaten hutje aan de rand van een township, de ander in een onder architectuur gebouwde villa in Oosterbeek. Toeval. Maar vaak wel heel bepalend voor de rest van je leven. Vooral hier in Zuid-Afrika, met een steeds breder wordende de kloof tussen arm en rijk, dringt die realiteit zich genadeloos aan je op.

Zo passeer ik elke dag een dakloze zwarte man. Hij woont op een stuk met stenen bezaaid niemandsland langs de weg naar Anthonys kleuterschool. Die man intrigeert me. Waarom kiest hij juist dát plekje in het grote open veld? Waarom niet vijftien meter meer naar links? Waarom zoekt hij geen beschutting onder de brug? Het is winter verdorie, ’s nachts zakt de temperatuur tot op het vriespunt. Maar hij zit dáár, bij een smeulend vuurtje tussen een paar grote stenen. Sinds kort staat er een stuk zachtboard rechtop, om ‘m een beetje uit de wind te houden.

Zijn zwarte nagel krabt langs de ruggengraat van m’n geweten. Jij hebt een huis, een zacht bed, brood op de plank, warme kleren, zelfs – oh schandelijke luxe – stoelverwarming in de auto.

Bij de Zeeman die hier Pep heet, koop ik twee zachte grijze dekens. Er gaat ook een brood mee en een reuzepot pindakaas. De volgende ochtend stap ik uit en loop door het hobbelige veld naar hem toe. Een wit wief in de ochtendnevel, met een bruin jongetje in haar kielzog. Hij is druk in gesprek met een onzichtbaar iemand, gebaart met z’n armen. Hij ziet me pas als ik vlakbij ben. Oude ogen lichten op in een in-zwart gezicht, glanzend kolenkachelzwart. “Baie dankie missus, bye bye.” Oftewel: en nou weer opzouten. Ik loop terug en probeer uit te vinden in welke mate ik dit nu voor hem heb gedaan en in welke mate voor mezelf. Of voor mijn zoon.

(Column in De Gelderlander van 30 mei)

2 opmerkingen:

saskia zei

Oh wat goed Gien!
Stoer!

nrrdgrrl zei

mooi stuk!
enne, dat gevoel erbij, dat komt me heel bekend voor :)